Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 31:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Here sprak tot Mozes:

2. Zie, Ik heb bij name geroepen Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda,

3. en hem vervuld met Gods Geest, met wijsheid, inzicht en kennis, en dat voor allerlei werk, om ontwerpen te bedenken,

4. om die uit te voeren in goud, zilver en koper;

5. om stenen te bewerken, om die in te zetten; om hout te snijden en werkzaam te zijn in allerlei arbeid.

6. En zie, Ik heb naast hem gesteld Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam Dan; in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb Ik wijsheid gelegd. Zij zullen alles maken, wat Ik u geboden heb:

7. de tent der samenkomst, de ark voor de getuigenis, het verzoendeksel dat daarop ligt, en al het gerei der tent,

8. de tafel met haar gerei, de kandelaar van louter goud met al zijn gerei, het reukofferaltaar,

9. het brandofferaltaar met al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk,

10. de ambtsklederen, zowel de heilige klederen van de priester Aäron als de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden,

11. de zalfolie en het welriekend reukwerk voor het heiligdom; naar alles wat Ik u geboden heb, zullen zij dit maken.

12. De Here zeide tot Mozes:

13. Gij dan, spreek tot de Israëlieten: maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de Here ben, die u heilig.

Lees verder hoofdstuk Exodus 31