Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 30:26-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Gij zult daarmede zalven de tent der samenkomst en de ark der getuigenis,

27. de tafel met al haar gerei, de kandelaar met al zijn gerei, en het reukofferaltaar;

28. het brandofferaltaar met al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk.

29. Gij zult ze heiligen, zodat zij allerheiligst zijn; ieder die ze aanraakt, zal heilig zijn.

30. Ook Aäron en zijn zonen zult gij zalven en heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden.

31. En tot de Israëlieten zult gij spreken: Dit is voor Mij een heilige zalfolie van geslacht tot geslacht.

32. Op het lichaam van een mens zal zij niet uitgegoten worden, en volgens deze bereidingswijze moogt gij niets soortgelijks maken: zij is iets heiligs, heilig zal zij u zijn.

33. De man die iets soortgelijks zal bereiden en iets daarvan op een onbevoegde laat komen, zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.

34. De Here zeide tot Mozes: Neem u welriekende stoffen: druipende hars, onyx en galbanum, welriekende stoffen en reine wierook, in gelijke delen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 30