Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 29:8-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Gij zult zijn zonen doen naderen en hen met onderklederen bekleden.

9. Gij zult hen omgorden met een gordel, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken ombinden, en zij zullen het priesterambt hebben tot een altoosdurende inzetting; zo zult gij Aäron en zijn zonen wijden.

10. Voorts zult gij de stier doen naderen vóór de tent der samenkomst, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de stier leggen.

11. Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des Heren bij de ingang van de tent der samenkomst.

12. Gij zult van het bloed van de stier nemen en dat met uw vinger aan de hoornen van het altaar strijken, en al het bloed zult gij aan de voet van het altaar uitgieten.

13. Dan zult gij nemen al het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren en het vet dat daaraan zit, en gij zult het op het altaar in rook doen opgaan.

14. Maar het vlees van de stier, zijn huid en zijn mest zult gij met vuur buiten de legerplaats verbranden; het is een zondoffer.

15. Dan zult gij de éne ram nemen en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de ram leggen.

16. Gij zult de ram slachten en zijn bloed nemen en sprengen rondom op het altaar.

17. De ram zult gij in zijn delen verdelen, zijn ingewanden en onderschenkels wassen en op zijn delen en zijn kop leggen.

18. Dan zult gij de gehele ram op het altaar in rook doen opgaan; het is een brandoffer voor de Here, met een liefelijke reuk; het is een vuuroffer voor de Here.

Lees verder hoofdstuk Exodus 29