Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 29:5-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Dan zult gij de klederen nemen en Aäron bekleden met het onderkleed, het opperkleed van de efod, de efod en het borstschild; gij zult hem de gordel van de efod ombinden,

6. gij zult de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken.

7. Dan zult gij de zalfolie nemen en over zijn hoofd uitgieten, en hem zalven.

8. Gij zult zijn zonen doen naderen en hen met onderklederen bekleden.

9. Gij zult hen omgorden met een gordel, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken ombinden, en zij zullen het priesterambt hebben tot een altoosdurende inzetting; zo zult gij Aäron en zijn zonen wijden.

10. Voorts zult gij de stier doen naderen vóór de tent der samenkomst, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de stier leggen.

11. Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des Heren bij de ingang van de tent der samenkomst.

12. Gij zult van het bloed van de stier nemen en dat met uw vinger aan de hoornen van het altaar strijken, en al het bloed zult gij aan de voet van het altaar uitgieten.

Lees verder hoofdstuk Exodus 29