Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 29:4-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen.

5. Dan zult gij de klederen nemen en Aäron bekleden met het onderkleed, het opperkleed van de efod, de efod en het borstschild; gij zult hem de gordel van de efod ombinden,

6. gij zult de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken.

7. Dan zult gij de zalfolie nemen en over zijn hoofd uitgieten, en hem zalven.

8. Gij zult zijn zonen doen naderen en hen met onderklederen bekleden.

9. Gij zult hen omgorden met een gordel, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken ombinden, en zij zullen het priesterambt hebben tot een altoosdurende inzetting; zo zult gij Aäron en zijn zonen wijden.

10. Voorts zult gij de stier doen naderen vóór de tent der samenkomst, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de stier leggen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 29