Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 29:34-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Indien er van het vlees der inwijding en van het brood overblijft tot de morgen, zult gij het overgeblevene met vuur verbranden, het zal niet gegeten worden, want het is iets heiligs.

35. Gij zult voor Aäron en zijn zonen zó doen, naar alles wat Ik u geboden heb; gedurende zeven dagen zult gij hen wijden.

36. Dagelijks zult gij een stier als zondoffer ter verzoening bereiden en het altaar ontzondigen, doordat gij er verzoening over doet; gij zult het zalven om het te heiligen.

37. Zeven dagen zult gij over het altaar verzoening doen; gij zult het heiligen en het altaar zal allerheiligst zijn; ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn.

38. Dit is, wat gij op het altaar zult bereiden: twee éénjarige lammeren, geregeld elke dag.

39. Het éne lam zult gij in de morgen bereiden en het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden,

40. benevens een tiende fijn meel aangemaakt met een vierde hin gestoten olie, en een plengoffer van een vierde hin wijn voor het éne lam.

41. Het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden; zoals het morgenspijsoffer en het daarbij behorende plengoffer zult gij het bereiden tot een liefelijke reuk, een vuuroffer voor de Here,

42. een dagelijks brandoffer voor uw geslachten bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des Heren, waar Ik met u zal samenkomen, om daar tot u te spreken.

43. Ik zal dan dáár samenkomen met de Israëlieten, en zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd worden.

44. Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aäron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden.

45. Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn.

46. En zij zullen weten, dat Ik, de Here, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de Here, hun God.

Lees verder hoofdstuk Exodus 29