Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 29:14-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Maar het vlees van de stier, zijn huid en zijn mest zult gij met vuur buiten de legerplaats verbranden; het is een zondoffer.

15. Dan zult gij de éne ram nemen en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de ram leggen.

16. Gij zult de ram slachten en zijn bloed nemen en sprengen rondom op het altaar.

17. De ram zult gij in zijn delen verdelen, zijn ingewanden en onderschenkels wassen en op zijn delen en zijn kop leggen.

18. Dan zult gij de gehele ram op het altaar in rook doen opgaan; het is een brandoffer voor de Here, met een liefelijke reuk; het is een vuuroffer voor de Here.

19. Dan zult gij de andere ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de ram leggen.

20. Gij zult de ram slachten, van zijn bloed nemen en het strijken aan de rechter oorlel van Aäron en aan die van zijn zonen, aan hun rechterduim en aan hun rechter grote teen, en gij zult de rest van het bloed rondom op het altaar sprengen.

21. Gij zult van het bloed, dat op het altaar is, en van de zalfolie nemen en sprenkelen op Aäron en op zijn klederen, en ook op zijn zonen en op de klederen van zijn zonen; en hij zal heilig zijn, hij en zijn klederen, en ook zijn zonen en de klederen van zijn zonen.

22. Gij zult van de ram nemen het vet, de vetstaart, het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren, het vet dat daaraan zit, de rechterschenkel – het is een ram ter inwijding –,

23. één brood, één geoliede broodkoek en één dunne koek uit de korf met ongezuurde broden, die voor het aangezicht des Heren is.

24. Gij zult alles op de handen van Aäron en op die van zijn zonen leggen en gij zult dat bewegen als een beweegoffer voor het aangezicht des Heren.

25. Daarna zult gij het van hen aannemen en op het altaar op het brandoffer in rook doen opgaan tot een liefelijke reuk voor het aangezicht des Heren; het is een vuuroffer voor de Here.

Lees verder hoofdstuk Exodus 29