Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 28:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Gij dan, doe tot u naderen uw broeder Aäron, en zijn zonen met hem, uit het midden der Israëlieten, om voor Mij het priesterambt te bekleden: Aäron, Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron.

2. Gij zult heilige klederen maken voor uw broeder Aäron, tot een prachtig sieraad.

3. Gij zult zeggen tot allen die kunstvaardig zijn, welke Ik met een geest van wijsheid vervuld heb, dat zij de klederen van Aäron maken, om hem te heiligen, om voor Mij het priesterambt te bekleden.

4. Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstschild, een efod, een opperkleed, een onderkleed van bewerkte stof, een tulband en een gordel. Zo zullen zij heilige klederen maken voor uw broeder Aäron, en voor zijn zonen, om voor Mij het priesterambt te bekleden.

5. Daartoe zullen zij nemen goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen.

6. Zij zullen de efod maken van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen: kunstig werk.

7. Twee verbonden schouderstukken zal hij hebben, aan de beide einden moet hij verbonden worden.

8. De gordel aan de efod om die aan te binden, op dezelfde wijze vervaardigd, zal daarmee één geheel vormen, van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 28