Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 27:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Gij zult het altaar van acaciahout maken, vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar vierkant is, en drie el hoog.

2. Gij zult hoornen aan de vier hoeken maken; de hoornen zullen daarmee één geheel vormen, en gij zult het overtrekken met koper.

3. Ook zult gij er potten voor maken, om het van as te reinigen, en scheppen, sprengbekkens, vorken en vuurpannen; al zijn gerei zult gij van koper maken.

4. Gij zult een traliewerk ervoor maken, een koperen netwerk, en op het net vier koperen ringen maken aan de vier einden.

5. Gij zult het onder de rand van het altaar van onderen bevestigen, zodat het netwerk halverwege het altaar reikt.

6. Gij zult draagstokken voor het altaar maken, draagstokken van acaciahout en die met koper overtrekken.

7. Zijn draagstokken moeten in de ringen gestoken worden en de draagstokken zullen zich aan de beide zijden van het altaar bevinden, wanneer men het draagt.

8. Hol, van planken, zult gij het maken; zoals Hij u op de berg getoond heeft, zó zal men het maken.

9. Gij zult de voorhof van de tabernakel maken; aan de zuidzijde gordijnen voor de voorhof van getweernd fijn linnen, honderd el lengte aan de ene zijde;

10. en daarvoor twintig pilaren, en twintig voetstukken van koper, voor de pilaren haken en dwarsstangen van zilver.

Lees verder hoofdstuk Exodus 27