Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 26:9-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Gij zult vijf van de tentkleden afzonderlijk verbinden en zes van de tentkleden afzonderlijk, en gij zult het zesde tentkleed dubbel leggen, aan de voorkant van de tent.

10. Gij zult vijftig lussen maken op de rand van het ene tentkleed, het laatste aan het ene stel, en vijftig lussen op de rand van het tentkleed, aan het andere stel.

11. Gij zult vijftig koperen haken maken en de haken in de lussen steken en de tent samenvoegen, zodat zij één geheel is.

12. Wat het overhangende betreft, dat overhangt aan de tentkleden der tent, de helft van het overhangende tentkleed zal overhangen aan de achterkant van de tabernakel.

13. Een el aan deze zijde en een el aan gene zijde van wat overhangt in de lengte van de tentkleden der tent zal overhangen aan de zijde van de tabernakel, aan deze en aan gene zijde, om haar te bedekken.

14. Ook zult gij een dekkleed voor de tent maken van roodgeverfde ramsvellen, en een dekkleed van tachasvellen daaroverheen.

15. Gij zult de planken voor de tabernakel maken van acaciahout, rechtopstaande;

16. tien el zal een plank lang zijn en anderhalve el breed.

17. Elke plank zal twee tappen hebben, zodat zij aan elkaar kunnen worden verbonden; zo zult gij met al de planken van de tabernakel doen.

18. Gij zult de planken voor de tabernakel maken, twintig planken aan de zuidkant.

19. En veertig zilveren voetstukken zult gij maken onder de twintig planken, twee voetstukken onder de ene plank voor haar beide tappen, en twee voetstukken onder de andere plank voor haar beide tappen.

20. Evenzo voor de andere zijde van de tabernakel aan de noordkant twintig planken

21. met veertig zilveren voetstukken: twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.

22. Voor de achterzijde van de tabernakel aan de westkant zult gij zes planken maken.

Lees verder hoofdstuk Exodus 26