Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 26:29-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. De planken nu zult gij met goud overtrekken, de ringen zult gij van goud maken als houders voor de dwarsbalken, en de dwarsbalken zult gij met goud overtrekken.

30. Dan zult gij de tabernakel oprichten overeenkomstig het plan dat u daarvan op de berg getoond werd.

31. Gij zult een voorhangsel maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen; met kunstig geweven cherubs zult gij het maken.

32. Gij zult het hangen aan vier pilaren van acaciahout, met goud overtrokken, van gouden haken voorzien, op vier zilveren voetstukken.

33. Gij zult het voorhangsel onder de haken hangen en daarheen, binnen het voorhangsel, de ark der getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u scheiding maakt tussen het heilige en het heilige der heiligen.

34. Gij zult het verzoendeksel op de ark der getuigenis leggen in het heilige der heiligen.

35. Gij zult de tafel buiten het voorhangsel zetten, en de kandelaar tegenover de tafel aan de zuidzijde van de tabernakel, en de tafel zult gij plaatsen aan de noordzijde.

36. Ook zult gij een gordijn voor de ingang der tent maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen: veelkleurig weefwerk.

37. Gij zult voor het gordijn vijf pilaren van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, van gouden haken voorzien, en gij zult daarvoor vijf koperen voetstukken gieten.

Lees verder hoofdstuk Exodus 26