Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 26:29-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. De planken nu zult gij met goud overtrekken, de ringen zult gij van goud maken als houders voor de dwarsbalken, en de dwarsbalken zult gij met goud overtrekken.

30. Dan zult gij de tabernakel oprichten overeenkomstig het plan dat u daarvan op de berg getoond werd.

31. Gij zult een voorhangsel maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen; met kunstig geweven cherubs zult gij het maken.

32. Gij zult het hangen aan vier pilaren van acaciahout, met goud overtrokken, van gouden haken voorzien, op vier zilveren voetstukken.

33. Gij zult het voorhangsel onder de haken hangen en daarheen, binnen het voorhangsel, de ark der getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u scheiding maakt tussen het heilige en het heilige der heiligen.

34. Gij zult het verzoendeksel op de ark der getuigenis leggen in het heilige der heiligen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 26