Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 26:20-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Evenzo voor de andere zijde van de tabernakel aan de noordkant twintig planken

21. met veertig zilveren voetstukken: twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.

22. Voor de achterzijde van de tabernakel aan de westkant zult gij zes planken maken.

23. Twee planken zult gij maken voor de hoeken van de tabernakel aan de achterkant.

24. Volkomen gelijk nu zullen zij zijn aan de onderkant en aan de bovenkant, tot de ene ring; zo zal het voor die beide zijn: zij zullen de beide hoeken vormen.

25. Er zullen dus acht planken zijn met haar zilveren voetstukken: zestien voetstukken; twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.

26. Ook zult gij dwarsbalken maken van acaciahout: vijf voor de planken van de ene zijde van de tabernakel,

27. vijf dwarsbalken voor de planken van de andere zijde van de tabernakel, en vijf dwarsbalken voor de planken van de zijde van de tabernakel aan de achterkant naar het westen,

28. met de middelste dwarsbalk, in het midden der planken, dwars dóórlopende van het ene einde naar het andere.

29. De planken nu zult gij met goud overtrekken, de ringen zult gij van goud maken als houders voor de dwarsbalken, en de dwarsbalken zult gij met goud overtrekken.

30. Dan zult gij de tabernakel oprichten overeenkomstig het plan dat u daarvan op de berg getoond werd.

31. Gij zult een voorhangsel maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen; met kunstig geweven cherubs zult gij het maken.

32. Gij zult het hangen aan vier pilaren van acaciahout, met goud overtrokken, van gouden haken voorzien, op vier zilveren voetstukken.

Lees verder hoofdstuk Exodus 26