Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 25:26-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Gij zult vier gouden ringen ervoor maken en de ringen zetten op de vier hoeken aan haar vier poten.

27. Dicht bij de rand zullen zich de ringen bevinden als houders voor draagstokken, om de tafel te dragen.

28. Gij zult de draagstokken van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, opdat daarmee de tafel gedragen worde.

29. Gij zult schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee geplengd wordt; van louter goud zult gij ze maken.

30. En gij zult op de tafel geregeld toonbrood leggen voor mijn aangezicht.

31. Gij zult een kandelaar van louter goud maken, van gedreven werk zal de kandelaar gemaakt worden, het voetstuk zowel als de schacht; de bloemkelken, met knoppen en bloesems, zullen daarmee één geheel vormen.

32. Zes armen nu zullen uit zijn zijden uitsteken: drie armen van de kandelaar uit de ene zijde en drie armen van de kandelaar uit de andere zijde.

33. Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem; en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de andere arm, met knop en bloesem; aldus voor de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken.

34. Op de kandelaar vier bloemkelken in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems.

Lees verder hoofdstuk Exodus 25