Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 22:26-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Indien gij het opperkleed van uw naaste tot pand neemt, zult gij het hem vóór zonsondergang teruggeven,

27. want dat is zijn enige bedekking, dat is de bekleding voor zijn huid – waarin zal hij zich te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig.

28. De goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.

29. Gij zult niet talmen, van uw graan- en van uw wijnoogst te geven. De eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven.

30. Evenzo zult gij doen met uw runderen en met uw kleinvee: zeven dagen zullen zij bij de moeder blijven, op de achtste dag zult gij ze Mij geven.

31. Gij zult Mij heilige mensen zijn; vlees van dieren, die in het veld verscheurd zijn, zult gij niet eten, gij zult het voor de honden werpen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 22