Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 21:30-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs voor zijn leven geven.

31. Stoot het een zoon of een dochter, dan zal met hem gehandeld worden volgens dezelfde verordening.

32. Maar indien het rund een slaaf of een slavin stoot, dan zal hij dertig sikkels zilver aan de heer van deze geven, en het rund zal gestenigd worden.

33. Wanneer iemand een put opent, of wanneer iemand een put graaft, zonder die te bedekken, en er valt een rund of een ezel in,

34. dan zal de eigenaar van de put vergoeding geven: hij zal er geld voor teruggeven aan de eigenaar ervan, maar het dode dier zal zijn eigendom zijn.

35. Wanneer iemands rund het rund van zijn naaste stoot, zodat het sterft, dan zal men het levende rund verkopen en zijn prijs verdelen en ook het dode dier zal men verdelen.

36. Of als het bekend was, dat het rund reeds vroeger stotig was, en als zijn eigenaar het desondanks niet bewaakte, dan zal hij volledig rund voor rund vergoeden, doch het dode dier zal zijn eigendom zijn.

Lees verder hoofdstuk Exodus 21