Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 20:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen sprak God al deze woorden:

2. Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.

3. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

4. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.

5. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,

6. en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

7. Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.

8. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt;

9. zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;

10. maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont.

11. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.

Lees verder hoofdstuk Exodus 20