Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 2:20-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Hij zeide tot zijn dochters: En waar is hij? Waarom hebt gij die man achtergelaten? Nodigt hem ten eten.

21. En Mozes bewilligde erin bij de man te blijven, en deze gaf zijn dochter Sippora aan Mozes.

22. Zij baarde een zoon en hij noemde hem Gersom, want, zeide hij: ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23. In die lange tijd stierf de koning van Egypte; en de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God.

24. En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob.

25. Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 2