Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 2:17-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Er kwamen echter herders, die haar verjoegen, maar Mozes stond op en kwam haar te hulp en drenkte haar kudde.

18. Toen zij bij haar vader Reüel gekomen waren, zeide deze: Waarom zijt gij vandaag zo spoedig terug?

19. Zij antwoordden: Een Egyptenaar heeft ons geholpen tegen de herders en bovendien volop voor ons geput en de kudde gedrenkt.

20. Hij zeide tot zijn dochters: En waar is hij? Waarom hebt gij die man achtergelaten? Nodigt hem ten eten.

21. En Mozes bewilligde erin bij de man te blijven, en deze gaf zijn dochter Sippora aan Mozes.

22. Zij baarde een zoon en hij noemde hem Gersom, want, zeide hij: ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23. In die lange tijd stierf de koning van Egypte; en de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God.

24. En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob.

25. Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 2