Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 2:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Een man uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw;

2. deze werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij zag, dat hij schoon was, verborg zij hem drie maanden lang.

3. Maar langer kon zij hem niet verborgen houden; daarom nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek het met asfalt en pek, legde het kind erin en zette het in het riet aan de oever van de Nijl;

4. zijn zuster ging op enige afstand staan om te zien, wat er met hem gebeuren zou.

5. Toen kwam de dochter van Farao om in de Nijl te baden, en intussen wandelden haar dienaressen langs de Nijl; zij zag het kistje in het riet en zond haar slavin om het te halen.

6. Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een Hebreeuws kind.

7. Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen?

8. En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 2