hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40

Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Bezoek van Jetro

1. En Jetro, de priester van Midjan, de schoonvader van Mozes, hoorde alles wat God voor Mozes en zijn volk Israël gedaan had, dat de Here Israël uit Egypte had geleid.

2. Toen nam Jetro, de schoonvader van Mozes, Sippora, de vrouw van Mozes – nadat deze haar had weggezonden –

3. benevens haar beide zonen; van wie de ene Gersom heette, want, had hij gezegd, ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land,

4. en de andere Eliëzer, want de God van mijn vader is mijn hulp geweest en heeft mij gered van het zwaard van Farao.

5. Toen Jetro, de schoonvader van Mozes, met diens zonen en vrouw bij Mozes kwam in de woestijn, waar hij gelegerd was bij de berg Gods, liet hij aan Mozes zeggen:

6. Ik, uw schoonvader Jetro, kom tot u met uw vrouw en haar beide zonen.

7. Daarop ging Mozes zijn schoonvader tegemoet, boog zich voor hem neer en kuste hem; zij vroegen naar elkanders welstand en gingen naar de tent.

8. Toen vertelde Mozes zijn schoonvader al wat de Here Farao en de Egyptenaren had aangedaan ter wille van Israël, alle moeiten die hen onderweg getroffen hadden, en hoe de Here hen had gered.

9. En Jetro verheugde zich over al het goede dat de Here aan Israël gedaan had, dat Hij het uit de macht der Egyptenaren had gered.

10. En Jetro zeide: Geprezen zij de Here, die u gered heeft uit de macht der Egyptenaren en van Farao.

11. Nu weet ik, dat de Here groter is dan alle goden; want Hij heeft het volk uit de macht der Egyptenaren gered, omdat dezen overmoedig tegen hen waren opgetreden.

12. En Jetro, de schoonvader van Mozes, nam een brandoffer en slachtoffers voor God; en Aäron en alle oudsten van Israël kwamen om met de schoonvader van Mozes voor het aangezicht van God maaltijd te houden.

13. De volgende dag hield Mozes zitting om recht te spreken over het volk; en het volk stond vóór Mozes van de morgen tot de avond.

14. Toen de schoonvader van Mozes zag al wat hij te doen had met het volk, zeide hij: Wat hebt gij toch met het volk te doen! Waarom houdt gij alleen zitting, terwijl het gehele volk vóór u staat van de morgen tot de avond?

15. En Mozes zeide tot zijn schoonvader: Omdat het volk tot mij komt om God te vragen.

16. Wanneer zij een zaak hebben, komt deze tot mij en spreek ik recht tussen de een en de ander; bovendien maak ik de inzettingen en wetten Gods bekend.

17. Maar de schoonvader van Mozes zeide tot hem: Het is niet goed, wat gij doet.

18. Gij raakt geheel uitgeput, gij zowel als dit volk dat met u is; want dit is te zwaar voor u, gij kunt het alleen niet doen.

19. Luister nu naar mij, ik zal u raad geven en God zal met u zijn. Vertegenwoordig gij het volk bij God en breng de zaken voor God.

20. Voorts moet gij hun de inzettingen en de wetten Gods inscherpen, en hun de weg bekend maken, die zij te gaan, en het werk dat zij te volbrengen hebben.

21. Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien.

22. Die zullen te allen tijde onder het volk rechtspreken; dan zullen zij alle grote zaken voor u brengen, maar alle kleine zaken zullen zij zelf berechten, zodat zij u verlichting geven en met u meedragen.

23. Indien gij dit doet en God het u gebiedt, dan zult gij staande kunnen blijven en zal ook al dit volk tevreden naar zijn woonplaats gaan.

24. Mozes nu luisterde naar de woorden van zijn schoonvader en deed al hetgeen hij gezegd had.

25. Onder geheel Israël koos Mozes flinke mannen en stelde hen aan als hoofden over het volk, oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien.

26. Dezen spraken te allen tijde recht onder het volk; de moeilijke zaken brachten zij tot Mozes, maar alle kleine zaken berechtten zij zelf.

27. Toen liet Mozes zijn schoonvader gaan en deze ging naar zijn land.