Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 16:19-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En Mozes zeide tot hen: Niemand late ervan over tot de morgen.

20. Maar sommigen luisterden niet naar Mozes en lieten ervan over tot de morgen, maar toen was het bedorven van de wormen en stonk. En Mozes werd toornig op hen.

21. Zij nu verzamelden het elke morgen ieder naar zijn behoefte; maar als de zon heet werd, smolt het.

22. En op de zesde dag verzamelden zij tweemaal zoveel brood, twee gomer voor ieder; en al de vorsten der vergadering kwamen het Mozes berichten.

23. Toen zeide hij tot hen: Dit is wat de Here gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is het morgen voor de Here; bakt wat gij bakken wilt en kookt wat gij koken wilt; laat al wat overblijft liggen om het tot de volgende morgen te bewaren.

24. Zij lieten het dan tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes bevolen had; toen stonk het niet, en er waren geen maden in.

25. Voorts zeide Mozes: Eet dit vandaag, want heden is het sabbat voor de Here, vandaag zult gij het niet vinden op het veld.

26. Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er niet.

27. Toen er dan ook van het volk op de zevende dag heengingen om wat te verzamelen, vonden zij het niet.

28. Daarom zeide de Here tot Mozes: Hoelang weigert gij mijn geboden en wetten te onderhouden?

29. Bedenkt, dat de Here u de sabbat gegeven heeft; daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven; niemand mag zijn plaats op de zevende dag verlaten.

30. Toen rustte het volk op de zevende dag.

31. Het huis Israëls noemde het: manna; en het was wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van een honigkoek.

Lees verder hoofdstuk Exodus 16