Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 15:16-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Ontzetting en schrik overviel hen,door uw geweldige arm verstarden zij als een steen,terwijl uw volk, Here, doortrok,uw volk, dat Gij U hebt verworven, doortrok.

17. Gij brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is;de plaats die Gij, Here, tot uw woning gemaakt hebt;het heiligdom, Here, door uw hand gesticht.

18. De Here regeert voor altoos en eeuwig.

19. Toen Farao’s paarden met zijn wagenen en ruiters in de zee gekomen waren, deed de Here de wateren der zee over hen terugvloeien, maar de Israëlieten gingen op het droge midden door de zee.

20. Toen nam Mirjam, de profetes, de zuster van Aäron, de tamboerijn in haar hand, en alle vrouwen gingen achter haar aan met tamboerijnen en in reidansen.

21. En Mirjam zong hun ten antwoord:Zingt de Here, want Hij is hoog verheven,het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee.

22. Toen liet Mozes de Israëlieten opbreken van de Schelfzee en zij gingen naar de woestijn Sur; drie dagreizen trokken zij door de woestijn zonder water te vinden.

23. En zij kwamen in Mara, maar zij konden het water van Mara niet drinken, omdat het bitter was. Daarom noemde men die plaats Mara.

24. Toen morde het volk tegen Mozes en zeide: Wat moeten wij drinken?

25. En hij riep luide tot de Here, en de Here wees hem een stuk hout; hij wierp het in het water; toen werd het water zoet. Daar gaf Hij hun inzettingen en verordeningen en daar stelde Hij hen op de proef,

26. terwijl hij zeide: Indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen, en uw oor neigt tot zijn geboden en al zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik de Egyptenaren opgelegd heb; want Ik, de Here, ben uw Heelmeester.

27. Daarna kwamen zij in Elim; daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen, en zij legerden zich daar aan het water.

Lees verder hoofdstuk Exodus 15