Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 15:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Wie is als Gij, onder de goden, Here,wie is als Gij, heerlijk in heiligheid,vreselijk in roemrijke daden,wonderbaar in uw doen?

12. Gij strektet uw rechterhand uit;de aarde verzwolg hen.

13. Gij leiddet in uw goedertierenheid het volk dat Gij verlost hebt;Gij leiddet het door uw kracht naar uw heilige woonstede.

14. Volkeren hoorden het, zij sidderden;beving greep de bewoners van Filistea aan.

15. Toen verschrikten Edoms stamhoofden,huivering greep Moabs machtigen aan;alle bewoners van Kanaän sidderden.

16. Ontzetting en schrik overviel hen,door uw geweldige arm verstarden zij als een steen,terwijl uw volk, Here, doortrok,uw volk, dat Gij U hebt verworven, doortrok.

17. Gij brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is;de plaats die Gij, Here, tot uw woning gemaakt hebt;het heiligdom, Here, door uw hand gesticht.

18. De Here regeert voor altoos en eeuwig.

19. Toen Farao’s paarden met zijn wagenen en ruiters in de zee gekomen waren, deed de Here de wateren der zee over hen terugvloeien, maar de Israëlieten gingen op het droge midden door de zee.

20. Toen nam Mirjam, de profetes, de zuster van Aäron, de tamboerijn in haar hand, en alle vrouwen gingen achter haar aan met tamboerijnen en in reidansen.

21. En Mirjam zong hun ten antwoord:Zingt de Here, want Hij is hoog verheven,het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee.

22. Toen liet Mozes de Israëlieten opbreken van de Schelfzee en zij gingen naar de woestijn Sur; drie dagreizen trokken zij door de woestijn zonder water te vinden.

Lees verder hoofdstuk Exodus 15