Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 14:10-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Toen Farao naderbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op, en zie, de Egyptenaren rukten achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en schreeuwden tot de Here,

11. en zij zeiden tot Mozes: Waren er soms geen graven in Egypte, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn? Wat hebt gij ons aangedaan door ons uit Egypte te leiden?

12. Hebben wij u dit al niet gezegd in Egypte: laat ons met rust, en laten wij de Egyptenaren dienen. Want wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven.

13. Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlossing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien hebt, zult gij nimmermeer zien.

14. De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn.

15. Toen zeide de Here tot Mozes: Wat roept gij zo luid tot Mij? Zeg tot de Israëlieten, dat zij opbreken.

16. En gij, hef uw staf op en strek uw hand uit over de zee en splijt haar; dan zullen de Israëlieten midden door de zee kunnen gaan op het droge.

17. Maar zie, Ik zal het hart der Egyptenaren verharden, zodat zij hen achterna zullen trekken, en Ik zal Mij verheerlijken aan Farao en aan zijn gehele legermacht, aan zijn wagens en aan zijn ruiters.

18. En de Egyptenaren zullen weten, dat Ik de Here ben, doordat Ik Mij verheerlijken zal aan Farao, aan zijn wagens en aan zijn ruiters.

19. Toen verliet de Engel Gods, die vóór het leger van Israël uitging, zijn plaats en ging achter hen aan; ook verliet de wolkkolom haar plaats aan hun spits en ging achter hen staan.

20. Zo kwam zij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten in, – en de wolk was duisternis, maar tegelijk verlichtte zij de nacht – zodat de een de ander niet kon naderen, de gehele nacht.

21. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Here deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten.

22. Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge; terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur.

23. En de Egyptenaren vervolgden hen en kwamen achter hen aan – alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters – midden in de zee.

24. Toen dan, in de morgenwake, schouwde de Here in vuurkolom en wolk naar het leger der Egyptenaren en bracht het leger der Egyptenaren in verwarring.

25. Hij deed de wielen van hun wagens wegglijden en met moeite voortrijden, zodat de Egyptenaren zeiden: Laten wij vluchten voor de Israëlieten, want de Here strijdt voor hen tegen Egypte.

Lees verder hoofdstuk Exodus 14