Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 12:38-44 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

38. Ook trok een menigte van allerlei slag met hen mee; en kleinvee en runderen, een zeer talrijke veestapel.

39. En zij bakten van het deeg dat zij uit Egypte hadden meegenomen, ongezuurde koeken, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet hadden kunnen wachten en ook geen teerkost voor zich hadden bereid.

40. De tijd, dat de Israëlieten in Egypte gewoond hadden, was vierhonderd en dertig jaar.

41. En na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte.

42. Een nacht van waken was dit voor de Here, om hen uit het land Egypte te leiden. Dit is de nacht van waken ter ere van de Here voor alle Israëlieten in hun geslachten.

43. De Here zeide tot Mozes en Aäron: Dit is de inzetting van het Pascha: geen enkele vreemdeling mag ervan eten.

44. Iedere slaaf, die door iemand voor geld is gekocht, mag er eerst van eten, wanneer gij hem besneden hebt.

Lees verder hoofdstuk Exodus 12