Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 12:19-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Zeven dagen zal er geen zuurdeeg in uw huizen gevonden worden, want ieder, die iets gezuurds eet, zo iemand zal uit de vergadering van Israël worden uitgeroeid, hetzij hij een vreemdeling, hetzij hij in het land geboren is.

20. Niets wat gezuurd is, zult gij eten; gij zult in al uw woonplaatsen ongezuurde broden eten.

21. Toen ontbood Mozes al de oudsten van Israël en zeide tot hen: Trekt heen, haalt kleinvee voor uw geslachten en slacht het Pascha.

22. Daarna zult gij een bundel hysop nemen en in het bloed in een schaal dopen, en van het bloed in die schaal strijken aan de bovendorpel en aan de beide deurposten; niemand van u zal de deur van zijn huis uitgaan tot de morgen.

23. En de Here zal Egypte doortrekken om het te slaan; wanneer Hij dan het bloed aan de bovendorpel en aan de beide deurposten ziet, dan zal de Here die deur voorbijgaan en de verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.

24. Gij zult dit voorschrift houden als een altoosdurende inzetting voor u en uw zonen.

25. En wanneer gij komt in het land dat de Here u geven zal, gelijk Hij gezegd heeft, zult gij deze dienst onderhouden.

26. En wanneer uw zonen tot u zeggen: Wat betekent deze dienst van u,

27. dan zult gij zeggen: Het is een Paasoffer voor de Here, die in Egypte aan de huizen der Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren sloeg, maar onze huizen spaarde. Toen knielde het volk en boog zich neer.

28. En de Israëlieten gingen heen en deden dit; zoals de Here Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.

29. En te middernacht sloeg de Here iedere eerstgeborene in het land Egypte, van de eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de gevangene, die in de kerker was, benevens alle eerstgeborenen van het vee.

30. En Farao stond des nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren; en er was een luid gejammer in Egypte; want er was geen huis, waarin geen dode was.

31. Toen ontbood hij des nachts Mozes en Aäron en zeide: Maakt u gereed, gaat weg uit het midden van mijn volk, zowel gij als de Israëlieten; gaat, dient de Here, zoals gij gezegd hebt.

Lees verder hoofdstuk Exodus 12