Oude Testament

Nieuwe Testament

Ester 4:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Mordekai vernam al wat er gebeurd was, verscheurde Mordekai zijn klederen, hulde zich in zak en as en ging door het midden van de stad, terwijl hij luid en bitter jammerde.

2. Zó kwam hij tot vóór de poort des konings, want niemand mocht met rouwgewaad bekleed de poort des konings binnengaan.

3. In elk gewest, waar het bevel en de wet des konings waren aangekomen, was bij de Joden diepe rouw, vasten, geween en geklaag: voor velen werd zak en as als bed uitgespreid.

4. Toen nu de dienaressen en de hovelingen van Ester haar dit mededeelden, schrok de koningin hevig en zij zond klederen om Mordekai daarmede te kleden en zijn rouwgewaad van hem weg te nemen, maar hij nam ze niet aan.

5. Toen ontbood Ester Hatak, een van de hovelingen des konings, die hij in haar dienst had gesteld, en gaf hem een opdracht aangaande Mordekai om te weten te komen wat het betekende en waartoe het diende.

6. En Hatak ging naar Mordekai op het stadsplein vóór de poort des konings,

7. en Mordekai deelde hem alles mede, wat hem overkomen was, en ook het juiste bedrag van het zilver, dat Haman gezegd had te zullen afwegen voor de schatkist des konings als prijs voor de uitmoording van de Joden.

8. Ook een afschrift van de geschreven wet, die in Susan was uitgevaardigd om hen te verdelgen, gaf hij hem om dat aan Ester te laten zien en haar op de hoogte te brengen. Ook moest hij haar opdragen tot de koning te gaan, teneinde diens genade af te smeken en bij hem voorbede te doen voor haar volk.

9. Daarop ging Hatak naar binnen en bracht Ester de woorden van Mordekai over.

10. Ester echter droeg Hatak op tot Mordekai te zeggen:

Lees verder hoofdstuk Ester 4