Oude Testament

Nieuwe Testament

Ester 3:10-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Toen deed de koning zijn zegelring van zijn hand, gaf die aan de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, de jodenhater,

11. en de koning zeide tot Haman: Het zilver zij u geschonken en ook het volk om daarmede te doen naar wat goed is in uw ogen.

12. Zo werden dan op de dertiende dag der eerste maand de schrijvers des konings ontboden, en geheel overeenkomstig het gebod van Haman werd er een schrijven gericht aan de stadhouders des konings, de landvoogden van elk gewest en de vorsten van elk volk, naar elk gewest in zijn eigen schrift en naar elk volk in zijn eigen taal; het werd in de naam van koning Ahasveros geschreven en met de zegelring des konings verzegeld.

13. En brieven werden door middel van ijlboden verzonden naar alle gewesten des konings, dat men zou verdelgen, doden en uitroeien alle Joden, van knaap tot grijsaard, zelfs kinderen en vrouwen, op één dag, op de dertiende van de twaalfde maand – dat is de maand Adar – en dat men hun bezittingen zou buitmaken.

14. Een afschrift van de brief moest in elk gewest als wet uitgevaardigd en aan alle volken bekendgemaakt worden, opdat zij tegen deze dag zich gereed zouden houden.

15. De ijlboden vertrokken in grote haast, op bevel des konings, en de wet werd in de burcht Susan uitgevaardigd. En terwijl de koning en Haman zich neerzetten om te drinken, kwam de stad Susan in opschudding.

Lees verder hoofdstuk Ester 3