Oude Testament

Nieuwe Testament

Ester 3:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Na deze gebeurtenissen maakte koning Ahasveros de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, groot, verhief hem in aanzien en plaatste zijn zetel hoger dan die van alle vorsten die bij hem waren.

2. En alle dienaren des konings die in de poort des konings waren, knielden en wierpen zich voor Haman ter aarde, want aldus had de koning ten aanzien van hem geboden. Mordekai echter knielde niet en wierp zich niet ter aarde.

3. Toen zeiden de dienaren des konings die in de poort des konings waren, tot Mordekai: Waarom overtreedt gij het gebod des konings?

4. Het gebeurde nu, toen zij dit dag aan dag tot hem zeiden, zonder dat hij naar hen hoorde, dat zij het aan Haman mededeelden om te zien, of de handelwijze van Mordekai zou standhouden, want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was.

5. Toen Haman zag, dat Mordekai niet knielde, en zich niet voor hem ter aarde wierp, werd hij vervuld met gramschap;

6. maar hij achtte het te gering om alleen aan Mordekai de hand te slaan, want men had hem medegedeeld, tot welk volk Mordekai behoorde; daarom zocht Haman alle Joden, het volk van Mordekai, te verdelgen in het gehele koninkrijk van Ahasveros.

Lees verder hoofdstuk Ester 3