Oude Testament

Nieuwe Testament

Ester 2:16-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Zo werd dan Ester tot koning Ahasveros gebracht in zijn koninklijk paleis in de tiende maand – dat is de maand Tebet – in het zevende jaar van zijn regering.

17. De koning kreeg Ester lief boven alle vrouwen en zij ontving van hem meer genegenheid en liefde dan alle andere maagden, zodat hij de koninklijke kroon op haar hoofd zette en haar tot koningin verhief in de plaats van Wasti.

18. Toen richtte de koning een groot feestmaal aan voor al zijn vorsten en dienaren, het feestmaal van Ester, terwijl hij aan de gewesten vrijstelling van belasting gaf en geschenken uitdeelde, zoals men dat van de koning verwachten mocht.

19. Toen nu voor de tweede maal maagden bijeengebracht werden en Mordekai in de poort des konings zat –

20. Ester had haar afkomst en haar volk niet bekendgemaakt, zoals Mordekai haar geboden had; want Ester bleef naar het woord van Mordekai handelen, zoals toen zij bij hem opgevoed werd –,

21. in die dagen dan, toen Mordekai in de poort des konings zat, werden Bigtan en Teres, twee hovelingen des konings, behorende tot de dorpelwachters, zeer verbitterd en zij trachtten aan koning Ahasveros de hand te slaan.

22. Mordekai kwam dit echter te weten en hij vertelde het aan koningin Ester en Ester zeide het de koning namens Mordekai.

Lees verder hoofdstuk Ester 2