Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 9:10-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. En de Here gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven met de vinger Gods, waarop al de woorden stonden, die de Here op de berg tot u gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag der samenkomst;

11. na verloop van veertig dagen en veertig nachten gaf de Here mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond.

12. Toen zeide de Here tot mij: sta op, daal haastig van hier naar beneden, want uw volk, dat gij uit Egypte geleid hebt, heeft het verdorven; zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg, die Ik hun geboden heb; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.

13. Voorts zeide de Here tot mij: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk.

14. Laat Mij begaan, dat Ik hen verdelg en hun naam van onder de hemel uitwis; dan zal Ik u tot een volk maken, machtiger en groter dan dit.

15. Daarop keerde ik mij om en daalde de berg af, die stond in een brand van vuur; en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen.

16. Toen zag ik, en zie, gij hadt gezondigd tegen de Here, uw God; gij hadt u een gegoten kalf gemaakt, gij hadt u gehaast om af te wijken van de weg, die de Here u geboden had;

17. toen greep ik de twee tafelen, wierp ze met beide handen weg en verbrijzelde ze voor uw ogen.

18. Daarop wierp ik mij voor de Here neder, zoals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten – brood at ik niet en water dronk ik niet – vanwege heel uw zondig bedrijf: dat gij deedt wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenktet.

19. Want ik vreesde de toorn en de grimmigheid, waarmede de Here tegen u toornig geworden was, zodat Hij u wilde verdelgen. Maar ook ditmaal hoorde de Here naar mij.

20. Ook op Aäron was de Here zozeer vertoornd, dat Hij hem wilde verdelgen; daarom bad ik toen ook voor Aäron.

21. Maar het voorwerp uwer zonde, het kalf dat gij gemaakt hadt, nam ik, verbrandde het met vuur, vergruizelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof gestoten was; en het stof wierp ik in de beek, die van de berg afvloeit.

22. Ook bij Tabera, bij Massa en bij Kibrot-Hattaäwa hebt gij telkens de Here vertoornd.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 9