Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 6:6-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn,

7. gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat.

8. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn,

9. en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.

10. Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven – grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt;

11. huizen, vol met allerlei goederen, waarmee gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet uitgehouwen hebt; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt – en gij gegeten hebt en verzadigd zijt,

12. neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.

13. De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren.

14. Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u,

15. want de Here, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn van de Here, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem verdelge.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 6