Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 6:13-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren.

14. Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u,

15. want de Here, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn van de Here, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem verdelge.

16. Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan hebt.

17. Gij zult nauwgezet de geboden van de Here, uw God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u opgelegd heeft;

18. gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des Heren, opdat het u wèl ga en gij het goede land, dat de Here aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt,

19. door al uw vijanden voor u uit te jagen, zoals de Here heeft gesproken.

20. Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd heeft?

21. dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid;

22. de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele huis;

23. maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven.

24. De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wèl zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is.

25. En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de Here, onze God, zoals Hij ons geboden heeft.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 6