Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 6:10-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven – grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt;

11. huizen, vol met allerlei goederen, waarmee gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet uitgehouwen hebt; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt – en gij gegeten hebt en verzadigd zijt,

12. neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.

13. De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren.

14. Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u,

15. want de Here, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn van de Here, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem verdelge.

16. Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan hebt.

17. Gij zult nauwgezet de geboden van de Here, uw God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u opgelegd heeft;

18. gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des Heren, opdat het u wèl ga en gij het goede land, dat de Here aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt,

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 6