Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 5:5-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. ik stond te dien tijde tussen de Here en u om u het woord des Heren mede te delen, want gij vreesdet voor het vuur en gij kwaamt de berg niet op – en Hij zeide:

6. Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.

7. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

8. Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is.

9. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,

10. en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

11. Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.

12. Onderhoud de sabbatdag, dat gij die heiligt, zoals de Here, uw God, u geboden heeft.

13. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen,

14. maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw rund, noch uw ezel, noch uw overige vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont, opdat uw dienstknecht en uw dienstmaagd rusten zoals gij;

15. want gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de Here, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekte arm; daarom heeft u de Here, uw God, geboden de sabbatdag te houden.

16. Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wèl ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft.

17. Gij zult niet doodslaan.

18. En gij zult niet echtbreken.

19. En gij zult niet stelen.

20. En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

21. En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, noch op zijn dienstknecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, noch op iets, dat van uw naaste is.

22. Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 5