Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 4:41-49 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

41. Toen zonderde Mozes drie steden af aan de overzijde van de Jordaan, in het oosten,

42. opdat een doodslager, die zijn naaste onvoorbedacht gedood had, zonder dat hij tevoren haat tegen hem koesterde, daarheen zou vluchten, zodat hij, wanneer hij naar een dezer steden was gevlucht, in het leven kon blijven:

43. Beser in de woestijn, in het gebied der hoogvlakte, voor de Rubenieten, Ramot in Gilead voor de Gadieten en Golan in Basan voor de Manassieten.

44. Dit nu is de wet, die Mozes de Israëlieten voorlegde.

45. Dit zijn de getuigenissen, de inzettingen en de verordeningen, die Mozes de Israëlieten aangezegd heeft, op hun tocht uit Egypte;

46. aan de overzijde van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-Peor, in het land van Sichon, de koning der Amorieten, die te Chesbon had gewoond, die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden op hun tocht uit Egypte,

47. en wiens land zij in bezit genomen hadden, evenals het land van Og, de koning van Basan: de beide koningen der Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan woonden, in het oosten,

48. van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot de berg Sirjon – dat is de Hermon –

49. met de gehele vlakte aan de overzijde van de Jordaan, in het oosten, en tot aan de zee der Vlakte toe, onderaan de hellingen van de Pisga.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 4