Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 4:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Nu dan, o Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen, opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de Here, de God uwer vaderen, u geven zal.

2. Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg.

3. Met eigen ogen hebt gij gezien, wat de Here ten aanzien van Baäl-Peor gedaan heeft, hoe de Here, uw God, alle mannen die Baäl-Peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft;

4. terwijl gij, die de Here, uw God, aanhingt, heden nog allen in leven zijt.

5. Zie, ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here, mijn God, mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen.

6. Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie.

7. Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zó nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen?

8. En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?

9. Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend:

10. de dag, waarop gij voor het aangezicht van de Here, uw God, bij Horeb stondt, toen de Here tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden doen horen, opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 4