Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 33:26-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Daar is niemand als God, o Jesurun; Hij rijdt langs de hemel als uw helper en in zijn hoogheid over de wolken.

27. De eeuwige God is u een woning en onder u zijn eeuwige armen. Omdat Hij de vijand vóór u verdreef en zeide: Verdelg!

28. daarom woonde Israël veilig en bleef de bron van Jakob ongestoord in een land van koren en most; ja, zijn hemel sprenkelt dauw.

29. Welzalig zijt gij, Israël; wie is aan u gelijk? Een volk, verlost door de Here, die het schild uwer hulp en het zwaard uwer hoogheid is. Daarom zullen uw vijanden veinzen u hulde te brengen, en gij zult op hun hoogten treden.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 33