Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 33:22-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. En van Dan zeide hij: Dan is een leeuwewelp, die uit Basan te voorschijn springt.

23. En van Naftali zeide hij: Naftali is verzadigd van het welbehagen en vervuld van de zegen des Heren; neem het Meer in bezit en het Zuiden.

24. Van Aser zeide hij: Gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie.

25. IJzer en koper mogen uw grendels zijn, uw sterkte moge zijn als uw levensduur.

26. Daar is niemand als God, o Jesurun; Hij rijdt langs de hemel als uw helper en in zijn hoogheid over de wolken.

27. De eeuwige God is u een woning en onder u zijn eeuwige armen. Omdat Hij de vijand vóór u verdreef en zeide: Verdelg!

28. daarom woonde Israël veilig en bleef de bron van Jakob ongestoord in een land van koren en most; ja, zijn hemel sprenkelt dauw.

29. Welzalig zijt gij, Israël; wie is aan u gelijk? Een volk, verlost door de Here, die het schild uwer hulp en het zwaard uwer hoogheid is. Daarom zullen uw vijanden veinzen u hulde te brengen, en gij zult op hun hoogten treden.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 33