Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 33:17-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. De eersteling zijner runderen is zijn trots en diens horens zijn horens van een woudos; daarmee zal hij de volken stoten, alle einden der aarde. Dit zijn de tienduizenden van Efraïm en dit zijn de duizenden van Manasse.

18. Van Zebulon zeide hij: Verheug u, gij Zebulon, over uw tochten, en gij, Issakar, over uw tenten.

19. Volken zullen zij roepen tot de berg; daar zullen zij offers brengen naar de eis, want zij zullen gezoogd worden met de overvloed der zeeën en met de meest verborgen schatten van het strand.

20. Van Gad zeide hij: Geprezen zij Hij, die voor Gad ruimte maakt; hij legt zich neder als een leeuwin en verbrijzelt de arm, ja, de schedel.

21. Hij voorzag zichzelf van het beste deel, want daar was het deel van de heersersstaf verborgen; hij kwam tot de hoofden van het volk; het heeft de gerechtigheid des Heren en zijn gerichten ten uitvoer gebracht met Israël.

22. En van Dan zeide hij: Dan is een leeuwewelp, die uit Basan te voorschijn springt.

23. En van Naftali zeide hij: Naftali is verzadigd van het welbehagen en vervuld van de zegen des Heren; neem het Meer in bezit en het Zuiden.

24. Van Aser zeide hij: Gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 33