Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 33:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Dit is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven gezegend heeft.

2. Hij zeide: De Here is gekomen van Sinai en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.

3. Ja, Hij heeft de volken lief; al zijn heiligen – in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden.

4. Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jakob.

5. Hij werd Koning in Jesurun, toen de hoofden van het volk bijeenkwamen, de stammen van Israël alle tezamen.

6. Ruben leve, en sterve niet, maar laten zijn mannen te tellen blijven.

7. En dit betreft Juda. Hij zeide: Hoor, Here, de stem van Juda en breng hem tot zijn volk; zijn handen strijden voor hem, en wees Gij hem een hulp tegen zijn tegenstanders.

8. Van Levi zeide hij: Uw Tummim en Urim behoren de man toe, die uw gunstgenoot is, die Gij bij Massa op de proef gesteld hebt, met wie Gij getwist hebt bij de wateren van Meriba;

9. die van zijn vader en zijn moeder zeide: ik zie hen niet; zijn broeders wilde hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten. Want zij onderhouden uw woord en bewaren uw verbond;

10. zij onderwijzen Jakob uw verordeningen, Israël uw wet; zij doen reukwerk in uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op uw altaar.

11. Zegen, Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer kunnen opstaan.

12. Van Benjamin zeide hij: De beminde des Heren, die veilig bij Hem wonen zal. Hij beschermt hem te allen tijde en woont tussen zijn berghellingen.

13. Van Jozef zeide hij: Zijn land zij door de Here gezegend met de kostelijkste gave des hemels, met de dauw, en met de watervloed die beneden ligt;

14. met de kostelijkste gave, die de zon voortbrengt, en met de kostelijkste gave, die de maan doet uitspruiten;

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 33