Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 32:8-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde,toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde,heeft Hij de grenzen der volken vastgesteldnaar het aantal der zonen van Israël.

9. Want des Heren deel is zijn volk,Jakob het Hem toegemeten erfdeel.

10. Hij vond hem in een land van steppen,in een woest land van gehuil in de wildernis.Hij beschutte hem, lette op hem,bewaarde hem als zijn oogappel.

11. Als een arend, die zijn broedsel opwekt,over zijn jongen zweeft,zijn wieken uitspreidt, er een opneemten draagt op zijn vlerken,

12. zo heeft hem de Here alleen geleid,en geen vreemde god stond hem terzijde.

13. Hij deed hem rijden over de hoogten der aarde,en eten de opbrengst van het veld;Hij deed hem honig zuigen uit de rots,en olie uit het keihard gesteente.

14. Boter van runderen en melk van kleinvee,met vet van lammeren;en rammen van Basan en bokken,met het vetste der tarwe;en druivebloed dronkt gij, schuimende wijn.

15. Toen werd Jesurun vet, en sloeg achteruit– vet werd gij, dik en vet gemest –en hij verwierp God, die hem gemaakt had,hij minachtte de Rots van zijn heil.

16. Zij verwekten Hem tot naijver door vreemde goden,met gruwelen krenkten zij Hem;

17. zij offerden aan de boze geesten, die geen goden zijn,aan goden, die zij niet hebben gekend,nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren,voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden.

18. De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamden vergeten de God, die u heeft voortgebracht.

19. Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen,omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren;

20. Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergenen zien, wat hun einde wezen zal,want zij zijn een verkeerd geslacht,kinderen, die geen trouw kennen.

21. Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is,zij krenkten Mij met hun ijdelheden.Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie is,door een dwaas volk zal Ik hen krenken.

22. Want een vuur is in mijn toorn ontstoken,het brandt tot in de diepten van het dodenrijk;het verteert de aarde met wat zij opbrengten verzengt de grondvesten der bergen.

23. Ik zal rampen over hen ophopen,al mijn pijlen tegen hen afschieten.

24. Als zij uitgeput zijn van honger en verteerd van koortsgloeden dodelijke ziekte,dan zal Ik de tanden der wilde dieren tegen hen loslaten,met het venijn van wat schuifelt in het stof.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 32