Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 32:36-42 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

36. Want de Here zal recht doen aan zijn volken Zich ontfermen over zijn knechten;wanneer Hij ziet, dat hun kracht vergaan is,van hoog tot laag allen hun einde gevonden hebben,

37. dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden,– de rots, waarbij zij schuilden –

38. die het vet van hun slachtoffers aten,de wijn van hun plengoffers dronken?Laat hen opstaan om u te redden,zodat gij bescherming vindt.

39. Ziet nu, dat Ik, Ik het ben,daar is geen God, behalve Mij.Ik dood en doe herleven,Ik verbrijzel en Ik genees,en niemand is er die redt uit mijn macht.

40. Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemelen zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef:

41. als Ik mijn bliksemend zwaard wet,en mijn hand grijpt naar het gericht,dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders,en vergelding brengen over wie Mij haten.

42. Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed,en mijn zwaard zal vlees verslinden:het bloed der verslagenen en der gevangenen,de harige hoofden der vijanden.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 32