Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 32:28-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. Want zij zijn een volk, dat elk begrip mist,en er is bij hen geen inzicht.

29. Indien zij wijs waren, zouden zij dit verstaan,zij zouden op hun einde letten.

30. Hoe zou één er duizend kunnen najagenen zouden twee er tienduizend op de vlucht kunnen drijven,als niet hun Rots hen verkochten de Here hen prijsgegeven had.

31. Want hun rots is niet als onze Rots;onze vijanden mogen zelf oordelen.

32. Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodomen uit de wijngaarden van Gomorra;hun druiven zijn giftige druiven,bitter zijn hun trossen.

33. Hun wijn is slangevenijnen wreed addervergif.

34. Is het niet bij Mij weggeborgen,verzegeld in mijn schatkamers?

35. Mij komt de wraak toe en de vergeldingtegen de tijd, dat hun voet zal wankelen,want de dag van hun verderf is nabij,snel komt nader wat over hen is beschikt.

36. Want de Here zal recht doen aan zijn volken Zich ontfermen over zijn knechten;wanneer Hij ziet, dat hun kracht vergaan is,van hoog tot laag allen hun einde gevonden hebben,

37. dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden,– de rots, waarbij zij schuilden –

38. die het vet van hun slachtoffers aten,de wijn van hun plengoffers dronken?Laat hen opstaan om u te redden,zodat gij bescherming vindt.

39. Ziet nu, dat Ik, Ik het ben,daar is geen God, behalve Mij.Ik dood en doe herleven,Ik verbrijzel en Ik genees,en niemand is er die redt uit mijn macht.

40. Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemelen zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef:

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 32