Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 32:21-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is,zij krenkten Mij met hun ijdelheden.Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie is,door een dwaas volk zal Ik hen krenken.

22. Want een vuur is in mijn toorn ontstoken,het brandt tot in de diepten van het dodenrijk;het verteert de aarde met wat zij opbrengten verzengt de grondvesten der bergen.

23. Ik zal rampen over hen ophopen,al mijn pijlen tegen hen afschieten.

24. Als zij uitgeput zijn van honger en verteerd van koortsgloeden dodelijke ziekte,dan zal Ik de tanden der wilde dieren tegen hen loslaten,met het venijn van wat schuifelt in het stof.

25. Buitenshuis zal het zwaard verdelgen,en binnenskamers de ontzetting:jongeling zowel als maagd,zuigeling en grijsaard.

26. Ik zou gezegd hebben: Ik zal hen wegblazen,een einde maken aan hun gedachtenis onder de stervelingen,

27. indien Ik de hoon van de vijand niet gevreesd had,dat hun tegenstanders het zouden misverstaanen zeggen: onze hand was verheven,niet de Here heeft dit alles gedaan.

28. Want zij zijn een volk, dat elk begrip mist,en er is bij hen geen inzicht.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 32