Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 32:11-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Als een arend, die zijn broedsel opwekt,over zijn jongen zweeft,zijn wieken uitspreidt, er een opneemten draagt op zijn vlerken,

12. zo heeft hem de Here alleen geleid,en geen vreemde god stond hem terzijde.

13. Hij deed hem rijden over de hoogten der aarde,en eten de opbrengst van het veld;Hij deed hem honig zuigen uit de rots,en olie uit het keihard gesteente.

14. Boter van runderen en melk van kleinvee,met vet van lammeren;en rammen van Basan en bokken,met het vetste der tarwe;en druivebloed dronkt gij, schuimende wijn.

15. Toen werd Jesurun vet, en sloeg achteruit– vet werd gij, dik en vet gemest –en hij verwierp God, die hem gemaakt had,hij minachtte de Rots van zijn heil.

16. Zij verwekten Hem tot naijver door vreemde goden,met gruwelen krenkten zij Hem;

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 32