Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 31:20-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Want Ik zal hen naar het land brengen, dat Ik hun vaderen onder ede beloofd heb, vloeiende van melk en honig; zij zullen eten en verzadigd en vet worden, maar zij zullen zich tot andere goden wenden en die dienen; Mij echter zullen zij versmaden en mijn verbond verbreken.

21. Wanneer dan vele rampen en benauwdheden hen treffen, dan zal dit lied tegen hen getuigenis afleggen, want het zal in de mond van hun nageslacht niet verstommen. Immers, Ik ken de gezindheid die zij heden koesteren, voordat Ik hen breng naar het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb.

22. Toen schreef Mozes dit lied op en leerde het de Israëlieten.

23. En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun: Wees sterk en moedig, want gij zult de Israëlieten brengen in het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb, en Ik zal met u zijn.

24. Toen Mozes gereed was met de woorden dezer wet volledig in een boek op te schrijven,

25. gebood hij de Levieten, die de ark van het verbond des Heren droegen:

26. Neemt dit wetboek en legt het naast de ark des verbonds van de Here, uw God, opdat het daar tot getuige tegen u zij.

27. Want ik ken uw weerspannigheid en hardnekkigheid. Wanneer gij, terwijl ik thans nog levend bij u ben, tegen de Here weerspannig zijt geweest, hoeveel te meer dan na mijn dood!

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 31