Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 3:17-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. voorts de Vlakte en de Jordaan en het bijbehorend gebied, van Kinneret af tot aan de zee der Vlakte, de Zoutzee, aan de voet van de hellingen van de Pisga oostwaarts.

18. Toentertijd nu gebood ik u: De Here, uw God, heeft u dit land gegeven om het in bezit te nemen; maar toch zult gij aan de spits van uw broeders, de Israëlieten, gewapend naar de overzijde trekken: alle weerbare mannen.

19. Alleen uw vrouwen, uw kinderen en uw vee – ik weet dat gij veel vee hebt – mogen in de steden blijven, die ik u gegeven heb,

20. totdat de Here uw broeders rust gegeven heeft zoals u, en ook zij het land in bezit genomen hebben, dat de Here, uw God, hun aan de overzijde van de Jordaan geven zal; dan moogt gij terugkeren, ieder naar de bezitting die ik u gegeven heb.

21. En aan Jozua gebood ik toentertijd: Uw ogen hebben alles gezien, wat de Here, uw God, aan deze twee koningen gedaan heeft; zó zal de Here aan alle koninkrijken doen, waar gij naar toe trekt;

22. gij zult voor hen niet vrezen, want de Here, uw God, is het, die voor u strijdt.

23. Ook smeekte ik toen de Here:

24. Here Here, Gij zijt begonnen uw knecht uw grootheid en uw sterke macht te laten zien; want welke god is er in de hemel of op de aarde, die zulke werken en zulke krachtige daden kan doen als Gij?

25. Laat ik toch naar de overzijde mogen trekken en het goede land zien, dat aan de overkant van de Jordaan ligt, dat schone bergland en de Libanon.

26. Maar de Here was tegen mij verbolgen om uwentwil en hoorde niet naar mij; de Here zeide tot mij: Laat het genoeg zijn, spreek Mij niet meer over deze zaak.

27. Beklim de top van de Pisga en sla uw ogen op naar het westen, naar het noorden, naar het zuiden en naar het oosten en zie met uw ogen in het rond, want de Jordaan hier zult gij niet overtrekken.

28. Maar geef Jozua uw bevelen, sterk hem en bemoedig hem, want hij zal aan de spits van dit volk naar de overzijde trekken en dit het land doen beërven, dat gij zult zien.

29. En wij bleven in het dal tegenover Bet-Peor.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 3