Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 29:6-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Brood hebt gij niet gegeten, wijn of bedwelmende drank niet gedronken – opdat gij zoudt weten, dat Ik de Here, uw God, ben.

7. Toen gij op deze plaats gekomen waart, trokken Sichon, de koning van Chesbon, en Og, de koning van Basan, ten strijde tegen ons op, en wij versloegen hen,

8. veroverden hun land en gaven dat tot een erfdeel aan Ruben, Gad en de halve stam Manasse.

9. Onderhoudt dan naarstig de woorden van dit verbond, opdat gij voorspoedig alles volbrengen moogt wat gij doet.

10. Allen staat gij heden voor het aangezicht van de Here, uw God: uw aanvoerders, uw stamhoofden, uw oudsten en uw opzieners, alle mannen van Israël;

11. uw kinderen, uw vrouwen en de vreemdelingen in uw legerplaats, zelfs uw houthakkers en waterputters,

12. om toe te treden tot het verbond van de Here, uw God, tot dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag, dat de Here, uw God, heden met u sluit,

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 29